Statistieken in het profvoetbal zijn de laatste jaren uitgebreid beschikbaar. In het amateurvoetbal hoor je er weinig over. David Romijn, hoofdcoach van DVSU uit Utrecht is een trainer uit het amateurvoetbal, die zelf gegevens bijhoudt en daar profijt van heeft in zijn coaching. Hij werkt voor het zesde seizoen met statistieken over doelpogingen, aanwezigheid en blessures.
Tekst: Ruud Bijnen | Beeld: Ronny Pluk en Theo Peeters
Hoe kwam je erbij om statistieken toe te passen? “Ik werk bij een bedrijf dat onderzoek doet in de sport en ik had er wat over gelezen. Statistieken zijn een belangrijk onderdeel van mijn werk. Ik vroeg me af of ik het kon toepassen in het voetbal en dat lukte. Ik begon er zes jaar terug al mee. Door een KNVB-docent word ik ondertussen wel eens uitgenodigd om over dit onderwerp een gastcollege te geven bij een trainerscursus. Dat heb ik nu met veel plezier een aantal keren gedaan. De docent en nog een andere trainer, waar ik contact mee heb, werken op ongeveer dezelfde manier als ik en met hetzelfde excel-bestand. Maar het gebruik daarvan vereist wel enige instructie.”
Welke cijfers houd je bij? “Ik houd de doelpogingen per wedstrijd van het eigen team en de tegenstander bij. Daarbij noteer ik elke doelkans, of deze tussen de palen was of niet, in welke minuut het gebeurde, of het binnen of buiten de zestienmeter was en wie de assist gaf. Dat laatste schrijf ik alleen op van het eigen team. Een geblokt schot is geen doelkans en als iemand over de bal heen maait voor een leeg doel dan tel ik dat ook niet mee. Bij een assist heeft de speler echt een duidelijke rol in het laten scoren van een medespeler, maar een bal die terug het veld in komt van een keeper, waaruit dan een doelpunt ontstaat, is voor mij geen assist. Tot slot houd ik ook nog bij wanneer we hoog en wanneer we laag drukzetten in een wedstrijd, want daarin variëren we.
Verder houd ik van elke speler het aantal speelminuten, de trainingsopkomst, de blessures en hoe lang deze duren van de dag dat ze ontstonden tot de dag dat de speler weer minuten kan spelen bij. Ook de ernst van de blessures wordt in vier gradaties bijgehouden. En al deze statistieken kun je dan weer combineren met elkaar. Zo kun je het aantal assists, doelpogingen en doelpunten per speler zichtbaar maken en dat relateren aan het aantal speel- of trainingsminuten. Je krijgt ook inzicht in het effect van laag of hoog drukzetten op het aantal doelkansen. Ook het aantal blessures kun je koppelen aan leeftijd en belasting in trainings- en speelminuten.”
Is het veel werk? “Nee, dat valt reuze mee. De doelpogingen zijn voor een trainer zelf goed bij te houden. Ik heb het geluk dat een assistent dat voor me doet. Je maakt vooraf even een staatje en je noteert de kansen. Gemiddeld gaat het om ongeveer twintig momenten in een wedstrijd. Meestal is er een rustmoment na de doelpoging. De bal is achter, in de handen van de keeper of spelers lopen te juichen. Thuis is het nog een kwartiertje werk om het even in een excelsheet te plaatsen. De trainingsopkomst, speelminuten en blessures kun je ook makkelijk bijhouden. Al deze cijfers worden omgezet in mooie grafieken. Dat is een handigheid die ik inmiddels heb met Excel.
Ik heb ooit overwogen een app te maken voor het noteren van statistieken, maar het leek me te veel werk voor weinig voordelen. Ik vind bovendien schrijven makkelijker dan het intikken op een telefoon of pad.”
Waarvoor gebruik je de statistieken? “De cijfers kunnen met betrekkelijk lichte inspanning toch een hoop doelen dienen. Mensen denken al snel dat je het gebruikt om te bepalen of je iemand wel of niet opstelt, maar dat is niet zo. - Het is allereerst een mooie aanleiding om met iemand in gesprek te gaan. Je kunt het erover hebben met een speler. “Ik signaleer dat je in de laatste dertig minuten niet tot kansen komt. Waar ligt dat aan?” Of met verdedigers: “Waardoor komt het dat we in het eerste kwartier na rust de meeste doelpunten tegen krijgen? Wat kunnen we doen om dat te veranderen?” - Maar je kunt ook vooruitgang aan je team laten zien. Als je driemaal achter elkaar verliest met 3-0, dan lijkt dat soms slechter dan het is. Met de statistieken kun je inzicht geven in het werkelijke verhaal. Je kunt in die wedstrijden tóch progressie laten zien. Als je meer doelkansen hebt gehad en minder doelkansen tegen, geeft dat een positiever beeld dan de uitslag. - In het geval dat je veel kansen mist of heel vaak naast schiet ten opzichte van het aantal doelpunten, dan heb je ook een middel om te laten zien aan je spelers dat er geoefend moet worden op zorgvuldigheid in het afronden. En dat doen we dus ook regelmatig op een dusdanige manier, dat de nauwkeurigheid benadrukt wordt. - Het is ook makkelijker iemand om iemand aan te spreken op zijn afwezigheid in trainingen als je exact hebt bijgehouden wanneer iemand er wel of niet was. Dat voorkomt discussie en klinkt beter dan ’volgens mij’ of ‘ik dacht’. - Met betrekking tot de blessures kun je zien of je op bepaalde momenten pieken hebt in blessures en daarmee aanpassingen moet doen in de belasting in een volgend seizoen. - In welke omstandigheden, hoog- of laag drukzetten, krijgen we de meeste kansen tegen en in welke momenten in de wedstrijd? Dat kan je helpen te laten zien dat een bepaalde strategie werkt of niet.”
Je gebruikt de statistieken al zes jaar, vertelde je. Welke voordelen heeft het je gebracht? “Met name als het gaat om het voorkomen van blessures heeft het veel voordelen. Ik heb door het naast elkaar houden van de seizoenen geleerd dat met veel oefenwedstrijden meer blessures ontstaan. Deze heb ik daarom teruggebracht van tien oefenwedstrijden per seizoen naar vier. Ik leerde ook dat een te hoge belasting op de donderdagtrainingen, nadat je spelers op dinsdag geperiodiseerd diep laat gaan, een nadelig effect had op het aantal blessuregevallen. Ik paste dit aan door op de donderdag minder partijspel te doen en meer spelvormen en pass- en trapoefeningen. Doordat ik dit combineerde, ging ik terug van circa veertig weken blessureleed voor alle spelers bij elkaar opgeteld naar ongeveer vijftien in een seizoen.
Als je een paar jaar werkt met dezelfde groep, dan kun je ook duidelijk zien of er progressie is, met name voor de aanvallend ingestelde spelers. Groeien ze in het aantal doelkansen, doelpunten en assists? Je kunt daarover ook in gesprek gaan met spelers en doelen stellen op dat gebied en daarmee ben ik ook bezig.
De afgelopen jaren leerde ik ook dat verdedigend spelen geen effect heeft op het aantal doelkansen voor. En daarmee kun je een verdedigende tactiek ook wat beter onderbouwen naar de spelersgroep, want die willen over het algemeen van nature druk vooruit zetten.”
Welke statistieken zou je nog meer willen zien? “Graag zou ik meer zien, maar dat is op amateurniveau niet erg realistisch. Je hebt er mensen voor nodig en die moeten dan ook nog heel betrouwbaar zijn in het turven en niet bezig zijn met het om zich heen kijken en kletsen met het publiek. Wat misschien nog betrekkelijk makkelijk is bij te houden voor mezelf en een assistent zijn de plekken vanwaar de doelpogingen worden ondernomen, zowel voor als tegen. Met een plattegrondje van het veld kun je snel en simpel een stip zetten en dan heb je dat ook in kaart gebracht. In verdedigend opzicht zou ik willen weten vanuit welke richting de gevaarlijke aanvallen ontstaan. Als daar een patroon inzit, dan kun je daar wat tegen doen. Verder zou ik de zogenaamde ‘key-passes’, de verschilmakende passes vooruit, willen bijhouden. Dat zegt wel iets over de kwaliteit van spelers en in welke mate ze belangrijk zijn in het spel. En deze zijn dan misschien nog haalbaar met een staf die het ook leuk vindt om daar wat in te betekenen.”
Heb je oefeningen die je doet naar aanleiding van de statistieken? “Jazeker. Om de doelkansen effectiever te benutten, werk ik met een specifieke oefening om ervoor te zorgen dat spelers echt bezig zijn met hun nauwkeurigheid. Eigenlijk zijn het betrekkelijk eenvoudige standaardoefeningen, maar met een puntentelling die nauwkeurigheid beloont en onnauwkeurigheid bestraft. Hoe onnauwkeuriger, des te groter de straf. Je kunt dat toepassen bij een pass- en trapvorm bijvoorbeeld. Maar ik doe dat vaak ook in week vijf en zes van de periodisering, wanneer je werkt met kleine partijen op grote doelen. Met name in die vormen doen zich veel doelkansen voor. Bij grotere partijen kan het ook wel, maar daar zijn de pogingen op doel te schieten veel schaarser. Je wilt tenslotte als trainer dat je veel in de situatie komt waarop je wilt trainen.”
Wil je het hele artikel lezen?
Log dan in met je account van TrainersMagazine of abonneer je op Het Voetbal KennisPlatform. Je hebt al toegang tot 1000+ artikelen voor minder dan drie tientjes per jaar.