Trainen op omschakelen naar aanval met één oefening
| Bedankt voor uw mening!
Vrijdag 8 Februari 2019
Hoe is met vijftien spelers op een half veld gericht te werken aan het omschakelen naar aanval? Het wordt beschreven aan de hand van één oefening waarbij vooraf bedacht is welke fouten spelers kunnen maken. Daarbij wordt uitgelegd welke vragen je als trainer op die momenten kunt stellen en welke input je spelers kunt geven ter verbetering van de omschakeling.
Tekst: Ruud Bijnen
Bij het omschakelen naar aanval gaat het om de situatie direct na balverovering. Wat is de intentie van de spelers? In welke richting moet de bal verplaatst worden? En in welke richting bewegen de spelers? Een keuze is om de bal terug te halen en op balbezit te spelen. De andere is om direct de diepte te zoeken en zo snel mogelijk een doelpunt te maken, zeker als dat in de groep zit waarmee getraind wordt. Is er snelheid naar voren? Is er een aanspeelpunt? Als het antwoord daarop bevestigend is, dan kan er rendement gehaald worden uit de omschakeling naar voren. Hieronder een oefening die hierop gericht is.
Voorbeeldoefening De trainer heeft de volgende omstandigheden waarmee hij moet werken: - Vijftien spelers - Half veld - Eén keeper - Een vast groot doel en een verplaatsbaar doel - Voldoende pylonen en hesjes
Eén van zijn spitsen is bijzonder snel en de andere een prima aanspeelpunt. Deze kwaliteiten zou de coach optimaal kunnen benutten in de omschakeling naar aanval. Er wordt een oefening bedacht waarbij vanuit een positiespel vijf-tegen-vijf deze twee spitsen gezocht moeten worden door de vijf verdedigers als zij de bal veroveren. In figuur 1 is de oefening zichtbaar met daarnaast een uitleg.
Figuur 1
Omschakelen naar aanval vanuit 5 tegen 5
De organisatie In het vak met de oranje pylonen wordt een positiespel van vijf tegen vijf gespeeld waarbij blauw telkens met de bal start. Zij mogen de bal maximaal twee keer raken. De vijf gele spelers moeten de bal veroveren en dan binnen drie seconden nummer 9 of 11 zoeken in de diepte van het veld. Dan mag het hele veld benut worden (blauwe pylonen) en is het acht tegen zeven. Geel moet dan scoren op het grote doel bij de blauwe keeper nummer 1.
- Afmetingen 5 tegen 5 is 20x40 meter - Afmetingen 7 tegen 8 is 50x65 meter - 1 groot doel - 6 oranje en 6 blauwe pylonen - Buitenspelregel op de helft van blauw
Het idee is dat er vanuit een aanvalssituatie van blauw op de helft van geel gespeeld wordt in een positiespel. Blauw heeft de bal in bezit. Indien de vijf verdedigers (geel) de bal veroveren, moeten zij direct de twee spitsen voorin zoeken en vervolgens vanuit de omschakeling en bijsluiting scoren op de het doel aan de overzijde. De bedoeling is, dat het proces van verdedigen naar scoren in een hoog tempo plaatsvindt. Als het spel gaat lopen kunnen vele zaken fout gaan. Handig om als oefenmeester daarover nagedacht te hebben en te beschrijven wat er aan te doen is. Hieronder zaken die een trainer tegen kan komen bij deze oefening.
Wat kan een trainer tegen komen in deze oefening? 1. De bal blijft te lang in bezit van blauw 2. De eerste pass, het vak uit, komt niet aan 3. De coördinatie tussen de spitsen is niet correct 4. De pass wordt onderschept door de verdedigers bij de spitsen 5. De bijsluiting van de vijf in het vak verloopt niet naar wens Een fase na de omschakeling: 6. De eerste bal die in de diepte op de helft van de tegenstander wordt gespeeld is buitenspel 7. Het positiekiezen bij de eindpass voor het doel is niet goed
Andersom zou het ook te makkelijk kunnen gaan en elke omschakeling is een doelpunt. Daarom is het ook zinvol om te bedenken wat de verdedigers anders moeten doen om het omschakelen naar de aanval lastiger te maken. Dat is hier achterwege gelaten.
Van de eerste vijf bovenstaande bullitpoints is hieronder bedacht wat er aan te doen is én hoe het over te brengen is naar de spelers. Dat is te verdelen in regelwijzigingen en in aanpassingen in de manier van handelen door de spelers. Hierbij is per punt aangegeven wat een trainer kan doen in de spelorganisatie en verbale aanwijzingen richting de voetballers. Spelers zelf laten nadenken over de oplossingen werkt aangetoond veel beter om te onthouden van wat er in het veld moet gebeuren, dan hen opdragen wat ze moeten doen. Vragen stellen is een goed hulpmiddel. Per punt worden dus ook vragen opgegeven.
1. De bal blijft lang in bezit van blauw Als de spelers die met de bal starten een stuk beter zijn in positiespel dan de vijf die hem moeten veroveren, is er misschien geen balans in de kwaliteiten van de beide teams. De samenstelling van de groepen wijzigen ligt voor de hand, zodat er minder krachtsverschil is. Of dat de beste manier is, kan men zich afvragen. Eventueel zijn regels in te stellen als: de blauwen maximaal tweemaal raken of de ruimte verkleinen waardoor rondspelen moeilijker wordt. De pass uit het kleine vak is vervolgens ook wat lastiger te geven. Is de partij samengesteld op basis van de normale rollen van de spelers in de wedstrijden en ze moeten ongewijzigd blijven, dan zal de balveroverende partij gecoacht moeten worden in het drukzetten en het verkrijgen van balbezit. De oefening draait om verbetering van hen in de situatie van omschakeling, maar de voorbereiding naar de switch kan niet achterwege gelaten worden.
Vragen die de coach daarbij kan stellen zijn onder andere - Waarom lukt het niet om de bal te veroveren? - Wat kun je doen om dat te veranderen?
Meestal komen de spelers niet met werkbare antwoorden. Dit is het moment waarop de trainer wat kan gaan toevoegen en visie kan overdragen. Vaak moeten de voetballers dan geholpen worden met het vinden van de antwoorden:
Wie gaat er praten? De man die het verste van de bal afstaat coacht de mensen voor hem.
Wanneer gaat hij praten? Direct als hij de achterste is.
Wat gaat hij zeggen? Een naam en een handeling. Sem zeg bijvoorbeeld als je als achterste staat “Joost, stap naar rechts. Henk, druk op de bal vanaf links”.
Wanneer verdedig je op de bal? Als je allemaal in positie staat. De achterste kan dat het beste zien en geeft aan wanneer. De voorste heeft ook de verantwoordelijkheid om te wachten op een signaal. Of er wordt ingestapt als de bal niet goed wordt aangespeeld, te zacht te hard of stuitend. Of als de bal een hoek in gaat, want dan zijn de afspeelmogelijkheden beperkt.
2 De eerste pass, het vak uit, komt niet aan Als de bal binnen het kleine vak in bezit van geel komt, moeten de spitsen direct ingespeeld worden. Als deze eerste pass niet aankomt, waar ligt dan de oorzaak? De trap is technisch niet goed uitgevoerd en is uit de richting. Dan zou er op traptechniek getraind kunnen worden, maar daar gaan we hier verder niet op in. Datzelfde geldt voor te lage handelingssnelheid. Ook daar zijn andere oefeningen voor nodig om dat te verbeteren. Andere oorzaken kunnen zijn dat de ontvanger niet goed getimed beweegt, niet in de juiste richting of met een snelheid die de verdediger toestaat de bal te onderscheppen. Als dat naar vragen vertaald wordt die een coach kan stellen aan de spitsen, dan komt dat op het volgende neer.
Op welk moment kom je in beweging? Een optie is bijvoorbeeld op het moment dat de passgever oogcontact zoekt. Of als de spelers zien dat de bal verloren wordt door de tegenstander.
In welke richting gaat de spits bewegen? In ieder geval in een richting die bereikbaar is voor de persoon die de pass geeft. In figuur 2 is een bewegingspatroon zichtbaar. Nummer 5 heeft de bal. Als hij linksbenig is en de bal ligt rechts, dan zou hij eventueel 4 in kunnen spelen die vervolgens lang speelt. We gaan ervan uit dat die rechts is en direct speler 9 of 11 kan inspelen. Om het zichzelf niet al te moeilijk te maken, kunnen spitsen 9 en 11 beter niet loodrecht op de bal aflopen. Met een man in de rug en op snelheid is balcontrole ontzettend lastig. Eventueel eerst een vooractie in de diepte nét voordat de bal gegeven gaat worden, kan ervoor zorgen dat een speler met meer rust en minder snelheid de bal kan aannemen. In figuur 2 zijn zijwaartse bewegingen van de spitsen getekend. Dat maakt de aanname makkelijker evenals het draaien naar voren.
Wat wil je met de beweging bereiken? Dat kan zijn om de bal te ontvangen, maar ook om ruimte te maken in de as van het veld voor iemand anders. Door zijwaarts weg te bewegen én een tegenstander mee te lokken bijvoorbeeld. Een loopactie naar de bal toe kan ook ruimte creëren in de diepte voor de speler zelf achter zijn tegenstander.
Figuur 2. Mogelijke bewegingen en drie varianten in passing na balverovering
3 De coördinatie tussen de spitsen is niet correct De afstemming tussen de twee diepste spelers, is erg belangrijk. Te dicht naar elkaar toe bewegend, is makkelijk te verdedigen. Beiden naar de bal komen of beiden diepgaan kan nadelen hebben voor een vervolg. Kortom, er moet naar elkaar gekeken worden.
Welke bewegingen kun je ten opzichte van elkaar maken? Eentje in de bal komen en de andere de diepte zoeken is een mogelijkheid. Let daarbij wel op de timing van de diepte zoeken. Slimme tegenstanders proberen je buitenspel te zetten. Je kunt dus alle twee tegelijk in de bal komen en dan kan de niet-ontvanger de diepte zoeken. Andere optie is dat je niet al te ver uit elkaar start in de as, kruist en zijwaarts vraagt of zelfs direct in de diepte. Ook is mogelijk om achter elkaar te starten waarbij de voorste overstapt en direct de diepte zoekt waarbij de achterste de bal meegeeft. Besef wel dat als er snel de diepte gezocht wordt, de mogelijkheid tot tijdige bijsluiting lastiger is.
4 De pass wordt onderschept door de verdedigers bij de spitsen De spitsen verliezen direct de bal of de pass naar hen toe wordt onderschept. Sommige verdedigers doorzien heel goed het spel en weten precies in te schatten waar de pass uit gaat komen. Belangrijk is dat de spits óf de tegenstander op het verkeerde been zet óf hem goed opvangt. Enkele vragen die een coach spelers kan stellen.
Wat kan een spits doen om zijn tegenstander te slim af te zijn? Het opvangen van een spits in de rug is een technisch aspect. Dat kan op verschillende manieren. Tegenstander even wegduwen of vasthouden, of opvangen voor de bal bij je is en dan uitstappen. Het creëren van tijd om de bal te kunnen controleren kan door middel van een goed getimede vooractie. Deze heeft pas effect als hij minimaal uit drie stappen bestaat in een andere richting. Dat is een wetenschappelijk feitje. De actie om de tegenstander op het verkeerde been te zetten moet in richting en overtuiging goed zijn, maar vooral ook in timing kloppen. Soms kan een simpele afspraak met de passgever ook zinvol zijn. “Jij geeft in de voeten als ik diepvraag en diep als ik in de voeten vraag”. Maar er is nog meer te bedenken. Als de bal zijwaarts van de startplek (van de ontvanger) gegeven wordt, dan heeft een ontvanger de mogelijkheid om in de lengterichting van het veld mee te gaan met de bal of hem tegen te houden en terug te draaien. De spits moet weten waar de tegenstander is ten opzichte van hemzelf, maar kan ook een schijnbeweging maken.
Hoe kan de passgever voorkomen dat de pass gelezen wordt door de tegenstander? De meeste spelers die een pass geven kijken waar de bal naartoe gegeven wordt. Dat kan de tegenstander helpen de bal te onderscheppen. Een simpele afspraak, zoals bij de vorige vraag beschreven, is een handig hulpmiddel om het onderscheppen lastiger te maken. Maar ook de bal geven naar de andere spits dan waarnaar gekeken wordt. Vanuit een ooghoek is deze toch in het vizier. Met de juiste afspraken kunnen ballen bijna blind gegeven worden.
5 De bijsluiting van de vijf in het vak verloopt niet naar wens Nadat de pass voorwaarts gegeven wordt is het bijsluiten van de middenvelders en/of verdedigers belangrijk. Maar het kan ook zijn dat de trainer het de (in dit geval) twee spitsen zelf wil laten oplossen en vooral de diepte te zoeken. De oefening gaat om het principe van diepte zoeken, het bijsluiten in de omschakeling en het komen tot een kans. Wat kan er aan de hand zijn als de bijsluiting te laat is of niet op de juiste plek(ken)? Vragen aan de spelers om mee te denken, kan op de volgende manier.
Komen we op tijd met de bijsluiting?
Hoe kun je ervoor zorgen dat je wel op tijd start? Dat is een kwestie van al onderweg zijn als de speler ziet dat de bal veroverd gaat worden, anticiperen dus. Zeker de diepste mensen en/of de snelste van de vijf moeten daar alert op zijn. Of misschien degene die die beste pass kan verzorgen in de diepte of met het beste schot vanaf de rand van de zestienmeter voor het doel. Een andere manier van denken is de persoon die het verst van de bal verwijderd is (tijdens het positiespel), klaar te laten staan om de diepte te zoeken. Hij heeft immers het kleinste aandeel in het veroveren van de bal. Er zijn dus verschillende redeneringen mogelijk.
Sluiten de mensen op de juiste plek bij? De eerste persoon die bijsluit zou moeten komen op de plek waar de spits, die als eerste de diepe bal ontvangt, de bal kan laten vallen. Op deze manier kan bijvoorbeeld deze ontvanger de tweede spits in de diepte wegsturen. Maar wellicht kan de eerste bijsluitende middenvelder de bal meenemen en kiezen vervolgens beide spitsen positie om de bal te ontvangen. Bijsluiten achter de spits die al bezig is met diepte kiezen kan ook, als deze vervolgens wegtrekt om ruimte te maken voor de bijsluitende middenvelder, die door iemand anders ingespeeld kan worden.
Hoe wordt er bijgesloten ten opzichte van de tegenstanders? Loopt de opponent mee met de bijsluitende speler? En als deze meebeweegt, loopt hij dan achter of voor hem? Met deze factoren kan een trainer wat doen. Hoe zorgt een speler dat hij in positie komt en blijft zodat hij van waarde is? Beweeg niet alleen om de bal te ontvangen, maar ook om ruimte te maken voor een teamgenoot door een tegenstander mee te trekken. Soms betekent dat versnellen en weg bewegen om een opening te maken en soms is het gewoon even inhouden om de bal te kunnen ontvangen.
Hoe moet de restverdediging zijn en staan? Met elf spelers houden veel coaches drie spelers achterin, of de drie achterste spelers worden zo gepositioneerd dat ze op tijd weer achterin naast elkaar kunnen staan. Ook in deze oefening zou een trainer kunnen vragen om daar in de bijsluiting rekening mee te houden.
Figuur 3. Omschakelpatroon met spits die bal laat vallen.
In figuur 3 een voorbeeld van een patroon waarop geoefend kan worden. - Het inspelen van nummer 11 door speler 5. - Nr. 2 komt onder 11 en geeft het vervolg op nr. 9 die achter 11 langs beweegt. - Nr. 6 is gestart om de ruimte te pakken op links. - 11 neemt de plek over die 9 achter laat en 2 komt achter 9. - Niet onbelangrijk: Nummers 3, 4 en 5 verzorgen de restverdediging. Ze schuiven wel op richting de middenlijn.
Figuur 4. Omschakelpatroon met voorbewegingen van de spitsen en vervolgens diepte
In figuur 4 een tweede voorbeeld van een patroon waarop geoefend kan worden. - Het inspelen door 5 van nummer 4. Tegelijkertijd maakt 9 een voorbeweging naar de bal toe om net voordat de pass gegeven wordt de diepte achter hem in te bewegen. - 11 beweegt eerst zijwaarts en dan diep. - 4 speelt de bal in de diepte op 9. - 2 en 6 sluiten bij op verschillende plekken. - Nummers 3, 4 en 5 verzorgen de restverdediging. Ze schuiven wel op richting de middenlijn.
In voorbereiding van een oefening naar omschakeling zijn vele zaken te bedenken. De trainer kan kiezen voor zijn visie en patronen oefenen of de spelers geheel vrijlaten in hun keuzes. Ook kan hij eerst enkele patronen oefenen en dan de spelers de vrijheid geven. Het is een proces van het bewust maken van de groep voetballers in de mogelijkheden en de bijbehorende consequenties per keuze die ze maken. Er zijn dus vele mogelijkheden om een training te prepareren en spelers beter te maken in het omschakelen naar aanvallen. Met dit artikel is aangegeven dat met één oefening ontzettend veel te doen is. Elke week werken aan een onderdeel zou een proces van verbetering op gang kunnen houden.
Wil je het hele artikel lezen?
Log dan in met je account van TrainersMagazine of abonneer je op Het Voetbal KennisPlatform. Je hebt al toegang tot 1000+ artikelen voor minder dan drie tientjes per jaar.