Het boek ‘Ontdekkend leren voetballen’ past binnen de meest recente trends in het jeugdvoetbal zoals het impliciet leren (12) en leren door middel van variatie in de oefenstof. Voor mij was dit het eerste boek dat ik heb gelezen over deze onderwerpen en het biedt genoeg informatie om hier voorzichtig mee te gaan beginnen in mijn eigen trainingen bij de pupillen.
Tekst: Ruben Kerver
Spelgecentreerd leren
In ‘Ontdekkend leren voetballen’ wordt er geschreven vanuit het spelgecentreerd leren, oftewel Teaching Games for Understanding (TGfU). De gedachte hierachter is dat spelers sneller leren om spelsituaties te herkennen in kleine spelvormen. De traditionele opvatting van het drillen van de technische vaardigheden van kinderen blijkt erg achterhaald. Bij het drillen draait het om het perfect beheersen van een bepaalde vaardigheid. Dit wordt vaak getraind in een geïsoleerde situatie. Het spelen van een kleine spelvorm heeft het grote voordeel dat het meteen de dynamiek met zich meebrengt van een wedstrijd. Zo wordt een technische vaardigheid getoetst op het leren omgaan met die dynamiek, in plaats van het perfect uitvoeren van de handeling in een beperkt aantal situaties. Een speler leert zo om flexibeler met situaties om te gaan en ontdekt steeds meer nieuwe oplossingen.
Om het spelgecentreerd leren tot een succes te maken moet wel worden voldaan aan een aantal voorwaarden. Zo moeten de kleine spelvormen betekenisvol zijn en de belangrijkste facetten van het voetbalspel bezitten (aanvallen, verdedigen, scoren). Ook is het belangrijk dat de spelvorm altijd aansluit bij het niveau van de spelers. De kleine spelvormen zijn op verschillende manieren aan te passen aan het niveau van de spelers. Zo kan gespeeld worden met aanvullende regels, kan het speelveld groter of kleiner gemaakt worden en kan gevarieerd worden in het aantal spelers. Daarnaast kan een trainer ervoor kiezen om de weerstand te verhogen of te verlagen en spelers op die manier uit te dagen om zich optimaal te ontwikkelen.
In de vormen kan altijd een bepaalde tactische situatie worden benadrukt of uitvergroot, hierin is de hand van de trainer nodig. Een belangrijke taak van de trainer is om passende oefenvormen voor het team te ontwerpen. Maar bijvoorbeeld ook om de regels, het speelveld of het aantal spelers zo aan te passen dat het gewenste spelgedrag uitgelokt wordt. Het is dus zeker niet zo dat er alleen maar partijtjes gespeeld worden, in de vormen is juist veel ruimte voor tactiek. Echter, het gaat wel altijd om voetballen met aanvallers en verdedigers en de kans om te scoren.
Voor het implementeren van spelgecentreerd en ontdekkend leren, moet een trainer volgens de schrijvers altijd rekening houden met 4 uitgangspunten: spelen in plaats van oefenen, ontwerpend begeleiden in plaats van een opgelegde vaste oefenvorm, weinig talige instructie maar laten leren door doen en als laatste experimenterend leren. Deze benadering hanteren zij uit de overtuiging dat het voetbal continu in verandering is. Dat zorgt ervoor dat een speler van de toekomst moet leren zich snel aan verschillende situaties aan te passen. Daarnaast staat het opleiden en ontwikkelen van spelers op de lange termijn voorop in dit boek en wordt de winst in de wedstrijd op de korte termijn op de achtergrond geschoven. Kortom, jeugdspelers zijn gebaat bij veel variatie en vrijheid tijdens het trainen.
Impliciet leren
Het belangrijkste hoofdstuk voor mij persoonlijk is het hoofdstuk over inzichten in leren bewegen. In dit hoofdstuk wordt veel aandacht besteed aan het impliciet leren. Impliciet leren staat haaks op de traditionele, dominante manier van expliciet leren. Hierbij zegt de trainer wat te doen en hoe het te doen en de speler voert uit. Hieronder vallen de bekende technische oefening waarbij één bepaalde techniek vaak wordt herhaald, zonder de context van de wedstrijd. Trainers proberen zo om het optimale bewegingspatroon in te slijpen en besteden hierbij uren aan één tactische vorm die zoveel mogelijk overeenkomt met de wedstrijdsituatie waarin het fout gaat. Expliciet leren komt meestal voort uit de wens om spelsystemen te oefenen in plaats van spelvaardigheden.
Vooral bij het aanleren van technische vaardigheden wordt er door veel trainers veel gebruik gemaakt van een traditionele manier van coachen. Daarbij wordt uitgegaan van drie stadia in het leren bewegen:
1. Aanleren door middel van talige overdracht, de trainer legt uit hoe de beweging uitgevoerd moet worden. De pupil probeert het zo goed mogelijk na te doen maar maakt nog heel veel fouten. De beweging is nog niet vloeiend;
2. De pupil maakt al minder fouten en de beweging gaat al soepeler lopen onder begeleiding, de trainer probeert nog steeds uit te leggen wat er in de beweging nog beter kan;
3. De beweging wordt perfect uitgevoerd en de pupil hoeft er niet meer over na te denken. Dit is een traditionele en veel voorkomende manier van het aanleren van een beweging. De beweging wordt op deze manier geprogrammeerd.
Het probleem van het aanleren van technische vaardigheden is dat de situaties in een training en wedstrijd zijn nooit identiek zijn. Er is altijd variatie. Met het expliciet leren zijn er een beperkt aantal voorgeprogrammeerde bewegingspatronen aangeleerd die lastig te vertalen zijn naar een dynamische omgeving. Spelers zijn juist gebaat bij om om te kunnen gaan met deze variatie en zich daarop aan te passen. Een mooi voorbeeld over een steeds veranderende situatie in het boek is een onderzoek uit 1967, waarbij een Russische onderzoeker het hameren van een ervaren timmerman onderzocht. Daaruit bleek dat hoe statisch en identiek de bewegingen ook lijken, elke beweging net iets anders is. Iedere beweging is aangepast op de situatie die daar op dat moment om vraagt. Als je dit vergelijkt met het voetbalspel, waarin nog veel meer dynamiek komt kijken, snap je dat er bij een voetballer om nog veel meer aanpassingsvermogen gevraagd wordt.
Nu wordt er niet gezegd dat het expliciete leren helemaal uitgebannen dient te worden. Het expliciet leren heeft zeker z’n nut in het bewust oefenen van bepaalde bewegingen. Situaties waar expliciet leren wel een goede methode is, is bijvoorbeeld verbeteren van vaardigheden zoals een vrije trap. Dit is een veel statischer spelelement binnen het voetbal en dit zou je kunnen oefenen en inslijpen door er bewust uren op te oefenen. Maar, zeggen de schrijvers, dit bewust oefenen zal aangevuld moeten worden met ontdekken door veel te spelen met het accent op de bepaalde vaardigheid (deliberate play). Uit onderzoek in 2010 is gebleken dat spelers die meer uren besteden aan bewust spelen vaak creatieve spelers zijn.
Onbewust leren
De spelgecentreerd benadering die in dit boek naar voren komt gaat ervan uit dat de expliciet geleerde vaardigheden niet voldoende zijn. Er is naast de motorische vaardigheid altijd nog een tactische situatie waarin de beweging uitgevoerd moet worden. Techniek en tactiek horen bij elkaar en moeten dan ook nooit los van elkaar gezien worden. Een technische vaardigheid is altijd een middel om tot een goed vervolg te komen binnen een tactische situatie. Deze tactische situatie is juist hetgene dat constant verandert in het voetbal. In de kleine spelvormen die we eerder besproken hebben, komen deze situaties veel beter naar voren en dit biedt dan ook een veel rijkere leeromgeving.
Dat is de reden dat er in het boek aandacht wordt besteed aan het impliciet (onbewust) leren. Uit onderzoek is gebleken dat technische vaardigheden niet per se expliciet (bewust) aangeleerd en geïsoleerd geoefend hoeven te worden. Dit kan ook prima in een spel- of oefenvorm. Een voordeel van een impliciet geleerde vaardigheid is dat een speler daar niet over na hoeft te denken en zijn werkgeheugen daarvoor niet hoeft te gebruiken. De speler weet al wat hij moet doen zonder dat de trainer het uit hoeft te leggen. Dit wordt ook wel stille kennis of tacit knowledge genoemd. Bij een expliciet aangeleerde vaardigheid moet de speler nadenken over de precieze beweegregels die hij voor die vaardigheid heeft geleerd. Impliciet geleerde kennis blijkt dan ook veel waardevoller te zijn dan expliciet geleerde vaardigheden. Spelers hebben op de lange termijn meer profijt van impliciet geleerde kennis.
Voortbordurend hierop komen de schrijvers met een interessante suggestie: deze impliciete (niet-talige) leermethoden moeten een veel groter onderdeel van de Nederlandse jeugdopleidingen worden. Dit houdt in dat de spelers veel meer gaan trainen zonder directe instructies en dat de trainer de voorwaarden schept om impliciet te leren. In het boek worden ook een aantal voorbeelden van impliciet leren gegeven. Ik leg de twee interessantste (die ik zelf ook zeker ga toepassen in mijn eigen trainingen) hieronder voor jullie uit:
1. Leren met een dubbeltaak: bij het leren met een dubbeltaak voert een speler twee taken tegelijk uit. Bijvoorbeeld voetballen en rekensommetjes maken op hetzelfde moment. Als de dubbeltaak (in dit geval rekenen) moeilijk genoeg is, dan wordt het werkgeheugen al volledig in beslag genomen. Daardoor kan de vaardigheid niet meer bewust (expliciet) met het werkgeheugen geleerd worden, maar wordt deze onbewust (impliciet) geoefend in de oefening. Kort gezegd: voor deze vorm van impliciet leren dient trainer voor een afleiding te zorgen die het werkgeheugen gedeeltelijk in beslag neemt zodat de voetbalhandeling impliciet geleerd wordt. Een ander voorbeeld is bijvoorbeeld het toevoegen van tijdsdruk. Dan zijn de spelers bezig met het zo snel mogelijk uitvoeren van de taak. Het rekening houden met de tijd neemt werkgeheugen in beslag en onbewust voeren ze dan de taak uit.
2. Differentieel leren: differentieel leren is leren door een gevarieerd aanbod van activiteiten. Uit onderzoek dat gedaan is in 1988, is al gebleken dat differentieel leren een gunstig lange termijn effect heeft op de vaardigheden van een speler. Het bekende inslijpen door middel van drills heeft juist weer een positief effect op de korte termijn. Het is voor trainers dus belangrijk om het lange termijn proces voor ogen te houden en niet af te gaan op resultaten op de korte termijn. Door middel van differentiëren krijgen spelers een gevarieerd aanbod van telkens net iets andere oefeningen of andere weerstanden van oefeningen. Bij kogelstoters is bijvoorbeeld onderzocht dat hun prestaties verbeteren als ze met veel verschillende stoten oefenen. De theorie hierbij is dat er geen expliciete beweegregels opgebouwd kunnen worden in de hersenen, doordat een vaardigheid telkens op een andere manier wordt geleerd. Terwijl differentieel leren er impliciet dus juist voor zorgt dat er heel veel verschillende mogelijkheden opgeslagen die toegepast kunnen worden in een veranderende wedstrijdsituatie. Binnen het voetbal zou je bijvoorbeeld kunnen trainen met verschillende formaten of gewichten van de ballen.
Ander manieren van impliciet leren zijn:
3. Leren met een externe focus: bij deze manier van leren geeft een trainer-coach tips en aanwijzingen zodat de speler de aandacht ‘buiten’ het lichaam richt, bijvoorbeeld door een hesje in het doel te hangen waar een speler op moet mikken. Door een hesje hoog in het doel te hangen, zal een speler zelf de technische vaardigheid ontwikkelen die hier bij hoort. (Artikel: beter doelschieten met externe focus)
4. Leren via analogieën: bij deze manier gebruik een voetbaltrainer beeldspraak: een metafoor of analogie om de techniek of vaardigheid uit te leggen. Er worden helaas geen voetbalvoorbeelden in het boek genoemd. Bij volleybal kun je bijvoorbeeld zeggen dat je een bovenhandse bal moet spelen alsof je uit een hele grote fles met water drinkt.
5. Leren door het aantal fouten te minimaliseren: belangrijk is om een spelvorm zo in te richten dat de vorm qua complexiteit past bij het niveau van de spelers. Immers, als je te veel fouten maakt, loop je de kans dat je deze (expliciet) gaat analyseren of dat een speler gefrustreerd raakt.
Stimuleren van experimenteel gedrag
De titel van het boek kan uiteindelijk het beste samengevat worden door te veronderstellen dat er belang is bij het aanbieden van een variatie in oefenvormen. Dit kan het beste worden gedaan met een spelgecentreerde benadering waarbij er sprake is van aanvallen, verdedigen en scoren. Hierdoor wordt er betekenisvol geoefend en impliciet geleerd. Daarbij is het belangrijk dat er constant in de gaten gehouden wordt of de omgeving veranderd moet worden (regels, spelers, speelveld) zodat er voldoende te ontdekken, en dus te leren valt voor de spelers.
Volgens de schrijvers krijgt de trainer hierin dan ook een andere rol, in plaats van het opleggen van beweegregels aan spelers en het inslijpen van technische vaardigheden in geïsoleerde situaties. De trainer zal gebruik moeten gaan maken van het stellen van de juiste vragen, het stimuleren van experimenteel gedrag en het ontwerpen van een leerrijke spelsituatie. Het stellen van vragen luistert heel nauw, omdat dit al snel tot gevolg kan gaan hebben dat een speler snel gaat nadenken over een bewuste uitvoering van een handeling (expliciet). In het boek wordt een goed voorbeeld gegeven: een speler vragen hoe hij de bal aan wil nemen, kan leiden tot het nadenken over de bewuste technische handeling. In plaats daarvan zou je kunnen vragen waar de speler naartoe wil zodra hij de bal aanneemt. Daardoor neem je het bewust nadenken over de technische handeling weg en leg je de focus op de uitkomst.
Het stimuleren van experimenteel gedrag is simpeler en gestructureerder dan je op het eerste gezicht zou denken. Het boek onderscheidt drie fases binnen een spelvorm:
1. Beginnend lukken: in de eerste fase zullen de spelers proberen voornamelijk de spelvorm te snappen en er zullen nog veel fouten gemaakt worden.
2. Gecontroleerd lukken: in de tweede fase snappen de spelers de vorm en kunnen ze deze ook effectief uitvoeren.
3. Experimenteren lukken: in de derde fase hebben ze al zoveel controle over de vorm, dat ze in staat zijn om ook andere oplossingen te zoeken en te vinden.
Het experimenteren in deze laatste fase zorgt ervoor dat de spelers meer oplossingen vinden en flexibeler worden in het oplossen van situaties. De trainer kan de spelvorm dan al wat aanpassen in afstanden en kan gaan spelen met aanvullende regels. Op deze manier komen er zoveel mogelijk situaties en oplossingen voor. Op het moment dat de trainer opmerkt dat de oplossingen en situaties uitgeput zijn, kan hij overstappen op een complexere vorm waarin weer nieuwe mogelijkheden te ontdekken zijn.
Praktijkvoorbeelden
In een voorbeeld (3 tegen 2) worden de verschillende fases doorlopen en laten de schrijvers zien hoe je in één spelvorm al ontzettend veel situaties terug kunt laten komen. In deze spelvorm wordt dat gedaan door regels te veranderen en afstanden aan te passen.
Conclusie
Voordat ik het boek las, had ik verwacht en gehoopt dat er meer praktijkvoorbeelden naar voren zouden komen. Maar de schrijvers vinden dat je deze als trainer zelf moet ontdekken en daar zelf mee moet experimenteren. Dat is een op zich mooi gegeven, want als je de spelers wilt laten ontdekken en wilt laten experimenteren, zul je dat als trainer natuurlijk zelf ook moeten ervaren. Soms is het boek wel wat taai geschreven, waardoor sommige lezers af zullen haken. Dit is ontzettend zonde, want er staan goede tips en trucs in om trainingen te verbeteren.
Boek: Ontdekkend leren voetballen
Schrijvers: W. Walinga; J. Koekoek; S. Luchtenberg; D. Rosink
Log dan in
met je account van TrainersMagazine of abonneer je op Het Voetbal KennisPlatform. Je hebt al toegang tot 1000+ artikelen voor minder dan drie tientjes per jaar.