Inloggen
U bent niet ingelogd. Inloggen
Ik, de coach | coachen in contact
| Bedankt voor uw mening!
Woensdag 1 November 2017

Tijdens de trainersopleidingen van de KNVB word je als trainer/coach vooral geschoold in tactische en technische vaardigheden. Je leert een ploeg neerzetten door een speelwijze op te zetten en deze eigen te maken en je leert spelers technisch en tactisch te trainen om deze speelwijze in de ploeg te slijpen. Je leert wedstrijden te analyseren en voetbalproblemen te ontdekken om deze middels trainingen op te lossen. Maar er is in de trainersopleidingen minimale aandacht voor pedagogische vaardigheden. Buiten de leeftijdskenmerken per leeftijdscategorie in de jeugd wordt er nauwelijks aandacht besteed aan hoe je met spelers moet omgaan. Daarover gaat het boek Ik, de coach wél.
 
Tekst: Twan Epe
 
Nederland kent een zeer groot aantal vrijwillige en professionele trainers/coaches. Elk seizoen stellen voetbalclubs opnieuw allerlei trainers aan voor selectie- en recreatieve teams. Trainers met diploma’s en jarenlange ervaring, jonge trainers die net een cursus hebben afgerond, talentvolle trainers zonder diploma die het trainersvak nog moeten ontdekken en goedwillende ouders die nog nooit een training hebben gegeven. Elke coach ervaart hoe lastig het soms is om kinderen (die verschillend zijn) goed te begrijpen en ze vanuit die kennis ook goed te begeleiden. Je krijgt te maken met kinderen die door hun achtergrond emotioneel zijn belast, kinderen die druk van ouders ervaren, kinderen die het moeilijk vinden om zich juist te uiten.
 
Talent ontwikkelen en opvoeden
Een sportvereniging waar kinderen worden begeleid, draagt altijd een pedagogisch karakter. Hoe een trainer zich gedraagt, heeft zijn weerslag op wat de kinderen van het elftal normaal gaan vinden. Een spelersgroep begeleiden vraagt meer van een trainer dan een team tactisch neerzetten en trainingen verzorgen. Om spelers in ontwikkeling te laten zijn, is meer nodig dan iets voordoen en uitleg geven. Talent ontwikkelen en opvoeden zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Een trainer die contact kan maken met spelers, kan het plezier en de prestatie van die spelers bevorderen. Daarvoor moet de trainer wel eerst contact maken met zichzelf. Het handboek Ik, de coach helpt je als trainer om goed naar jezelf te kijken en jezelf open te stellen om je spelers allemaal écht te zien, écht te leren kennen en écht te begeleiden.
 
Tactiek, techniek en pedagogiek
In het eerste hoofdstuk maakt auteur Marcel van Herpen duidelijk dat het trainersvak aan drie pijlers opgehangen kan worden. Je kunt je als trainer richten op de technische, tactische en pedagogische aspecten van de begeleiding. Iedere trainer heeft zijn eigen kwaliteiten. Zo is de ene trainer tactisch sterker en de andere pedagogisch beter. Techniek is een bepaalde aangeleerde vaardigheid in sport of spel om een activiteit te verrichten, verwant met gestructureerd handelen. Tactiek in de sport duidt op een samenhangende serie technische manoeuvres om een bepaald doel te bereiken en/of een serie afspraken hoe het spel gespeeld moet worden. Pedagogiek is opvoedkunde: het is een manier waarop volwassenen (ouders, leerkrachten en trainers) kinderen begeleiden tijdens het opgroeien met een bepaald doel. Het is voor kinderen bijvoorbeeld enorm belangrijk om gezien, gehoord en begrepen te worden.
 
Techniek, tactiek en pedagogiek kunnen als een driehoek gezien worden om spelers goed te begeleiden: opvoeden en talent ontwikkelen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De auteur geeft in het tweede hoofdstuk aan dat het voor een trainer belangrijk is dat hij contact maakt met kinderen. Het model dat hij beschrijft om dit te realiseren, is ‘coachen in contact’. In de coach-speler-relatie staat de kwaliteit van het contact centraal. Contact is volgens de auteur de verbinding die nodig is om tactvol te kunnen handelen. Coachen in contact gaat niet alleen uit van een trainer die contact maakt met zijn spelers. Om spelers goed te kunnen begeleiden bij hun ontwikkeling, moet de trainer ook in contact zijn met zichzelf. Om alle kinderen plezier te laten beleven en prestaties te laten leveren op hun eigen niveau, is het van belang dat alle spelers er mogen zijn. Dat betekent niet dat zij mogen doen wat zij zelf willen. Daarom moeten ze met elkaar en van elkaar leren wat zij nodig hebben en wat een ander nodig heeft. Als iedereen rekening met elkaar houdt, kan iedere speler zich goed ontwikkelen.
 
De coaching van de trainer moet dan ook vooral gericht zijn op de mogelijkheid voor spelers om zich met zichzelf en anderen te verbinden. Regels en afspraken die gemaakt worden, moeten altijd in dienst staan van het maken van verbinding. Kinderen waarderen het namelijk als trainers alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat er geen spelers uitvallen. Iedere trainer kent wel voorbeelden van spelers die continu in opstand komen, spelers die anderen uitdagen of vervelend gedrag vertonen. Het is aan de trainer om die spelers bewust te maken van hun gedrag en hoe dat op een ander overkomt. Het lijkt een open deur dat het boek op deze manier begint, maar als je op een willekeurige zaterdagochtend langs de voetbalvelden loopt, zie je bij meerdere velden trainers naar spelers schreeuwen en kinderen intimideren.
 
Verschillende rollen als coach
Bij coachen in contact heeft de trainer vijf rollen die allemaal een ander karakter hebben. Trainers die zich hiervan bewust zijn en hiernaar handelen, zullen niet naar spelers gaan schreeuwen of kinderen intimideren. Als een speler tijdens een wedstrijd een fout maakt, gebeurt dat niet met opzet. Er is geen speler die ’s ochtends opstaat en denkt: vandaag ga ik expres fouten maken om de trainer een slechte dag te bezorgen. Een speler vindt het daarentegen prettig als zijn trainer hem helpt met wat hij aan het leren is. Daarvoor moet de trainer het anders aanpakken dan achteraf al schreeuwend te roepen hoe het had gemoeten. De vijf rollen van de coach die in Ik, de coach zijn uitgewerkt, zijn: de coach als coach, de coach als trainer, de coach als pedagoog, de coach als instructeur en de coach als scheidsrechter.
 
De coach als coach: Wie coacht, komt dicht bij zijn spelers. Je coacht immers op hun persoonlijke leerdoelen, waardoor de zelfsturing van de speler wordt vergroot. Je moet je spelers dus goed kennen om ze te kunnen bemoedigen.

De coach als trainer: De trainer oefent vaardigheden, tactieken en strategieën met spelers. Hij doet dit voor, experimenteert, past toe en geeft feedback. Als je je spelers te weinig ruimte geeft om de vaardigheden op hun manier eigen te maken, loop je het risico dat ze hun motivatie kwijtraken.

De coach als pedagoog: De pedagoog zorgt voor een goede sfeer in het team. Hij heeft overzicht en gezag, zodat spelers weten waar ze aan toe zijn. De pedagoog nodigt spelers uit om samen te werken in het team en verantwoordelijkheid te delen.

De coach als instructeur: De instructeur draagt kennis en ervaring over. Hij geeft uitleg, stelt doelen vast en beoordeelt spelers. Wanneer de instructeur te streng is of onduidelijk blijft voor de spelers, loopt hij het risico dat ze te afhankelijk worden van hem, of juist te veel hun eigen weg blijven gaan.

De coach als scheidsrechter: De scheidsrechter bewaakt de regels. Hij zorgt ervoor dat het spel prettig blijft voor de kinderen. Daarvoor is het soms nodig om in te grijpen en een grens te stellen. Ieder kind moet zich veilig kunnen voelen. 

Coachen in contact richt zich op een goede relatie waarbij de coach het perspectief van het kind inneemt. Verplaats jezelf in het kind: hoe ziet het kind jou en wat vindt het kind van jouw gedrag? Schreeuw je vaak tegen je spelers, hoe zou het kind dat ervaren? Om jezelf in het kind te kunnen verplaatsen, is het belangrijk dat je goed weet wie je zelf bent. Je kunt pas contact maken met je spelers als je in contact staat met jezelf. Een trainer moet dan ook kritisch zijn op zijn eigen functioneren. Laat je spelers hun verhalen vertellen, zodat je als trainer ontdekt wat zij nodig hebben om op een goede en prettige manier begeleid te worden.
 
Factoren van invloed en succes
Wanneer je op een willekeurige zaterdagmorgen langs de voetbalvelden loopt, zal het je ook opvallen dat trainers, leiders, ouders en spelers zich negatief uiten over externe factoren. ‘We hebben verloren door de scheidsrechter, vanwege die onterecht gegeven penalty.’ ‘Door die enorme blunder van onze keeper hebben we een nederlaag geleden.’ Als je vanuit jezelf naar sport kijkt, wordt duidelijk dat je heel veel niet in de hand hebt. Buiten de keuzes die spelers in het veld maken, die soms negatief kunnen uitpakken voor het resultaat, heb je ook geen invloed op hoe laat een speler naar bed gaat, of hij gezond eet, of hij goede cijfers haalt op school of hij een goede relatie heeft met zijn ouders. Je hebt wel invloed op jezelf. Kinderen moeten leren aangeven wat zij fijn vinden en wat niet. Daarom moet je als coach open en eerlijk zijn. Spelers houden van duidelijkheid, maar richt je alleen op waar je zelf invloed op hebt. Trainers moeten kinderen leren dat ze invloed hebben op zichzelf en hun teamgenoten.
 
Psychologische basisbehoeften
De Amerikaanse onderzoekers Deci en Ryan ontdekten rond de eeuwwisseling (2000) drie natuurlijke, psychologische basisbehoeften waardoor ieder mens wordt gedreven. Ook in vakliteratuur voor onderwijsprofessionals worden deze psychologische basisbehoeften vaak aangehaald. Geen verrassing, omdat pedagogiek een belangrijk thema is in het onderwijs. Daarentegen wordt dit thema in de sport vaak vergeten en wordt er in de sport vaak alleen naar het resultaat gekeken. De drie basisbehoeften zijn: relatie, autonomie en competentie.
 
Relatie (erbij horen): Alle kinderen hebben de behoeften om ergens bij te horen, om zich duurzaam te verbinden aan andere mensen. De eerste mogelijkheid is in contact zijn met zijn eigen ouders. Maar ook familieleden, buurtgenoten, mensen op school of bij de sportclub kunnen hierin van grote betekenis zijn. Alle kinderen willen gezien en gewaardeerd worden: een aai over zijn bol, een high-vijf of een gesprekje over thuis.

Autonomie (laten zien wie je bent): Alle kinderen willen tegelijkertijd graag zo min mogelijk belemmerd worden in hun autonomie, omdat ze willen laten zien wat ze zelf kunnen en wat ze graag doen. Autonomie betekent dat je zelf keuzes kunt maken. Dat geeft een vrij gevoel.

Competentie (laten zien wat je kunt): Alle mensen willen hun competenties ontwikkelen. Alle kinderen hebben talenten die alleen door heel veel ervaringen beter kunnen worden. Veel spelen en trainen zijn dus belangrijk voor hun ontwikkeling. 
Als kinderen goed in contact zijn met anderen (relatie), kunnen zij laten zien wie ze zijn (autonomie) en mogen laten zien wie ze zijn (autonomie), dan ontstaan er motivatie, welbevinden, inzet en zin om te leren en presteren. Als aan één van deze drie basisbehoeften niet wordt voldaan, ontstaan de bekende motivatieproblemen. Je zult jezelf als trainer dus continu drie vragen moeten stellen om in dit proces in goede banen te leiden: hoe is je relatie met elke speler?, hoe autonoom zijn je spelers? en wat zijn de competenties van je spelers?
 
Groeimindset en leerklimaat
Om dit te bereiken, moet je als trainer kritisch kijken naar je eigen handelen. Openstaan naar de kinderen uit het team kan alleen als je reflecteert op je eigen oordelen en angsten. Als je een oordeel hebt over een kind (‘Hij is eigenwijs’) of een ouder (‘Hij weet alles beter’), dan kun je hen niet écht zien. Ook angst voor kinderen of ouders belemmert je om te zien en te doen wat nodig is. Het kan je helpen als je jezelf regelmatig afvraagt wanneer je oordeelt of bang bent. Het trainersvak wordt niet voor niets een ervaringsvak genoemd. Je leert door te ervaren. Als je jezelf kwetsbaar opstelt, spelers écht ziet en interesse toont om erachter te komen wat de speler nodig heeft om beter te worden, ontstaat er een prettig leerklimaat. De kinderen in je spelersgroep zijn allemaal anders en hebben allemaal te maken met een andere mindset, een manier van denken. Volgens de Amerikaanse psychologe Dweck hebben sommige mensen meer een ‘vaste mindset’ en anderen mensen meer een ‘groeimindset’.
 
Dat geldt zowel voor spelers als voor trainers. Mensen met een vaste mindset kunnen een uitdaging soms eng vinden, omdat ze fouten kunnen maken en je dan dom bent. Kijk eens terug naar alle teams die je hebt getraind. Je hebt ongetwijfeld een keer een speler in je spelersgroep gehad die in aanloop naar een belangrijke wedstrijd (kampioenswedstrijd, bekerfinale, wedstrijd om lijfsbehoud af te dwingen) ineens ‘geblesseerd’ was. Dat was eigenlijk vluchtgedrag. Wat kun je hier als trainer aan doen? Spreek de kinderen zoveel mogelijk aan vanuit de gedachten van de groeimindset: richt je feedback op het proces en complimenteer de inspanning. Sommige kinderen hebben een zetje in die richting nodig.
 
Adviezen die de auteur geeft om een groeimindset te stimuleren, zijn onder andere: geef geen feedback over hoe iemand is, maar over wat iemand doet (‘Je werkt hard, maar probeer anderen mee te nemen als je aanvalt’), geef zo specifiek mogelijk feedback (‘Kom naar de bal toe als je ingespeeld wordt’), richt je met je feedback op het bemoedigen van kinderen (‘Je bent snel, dus ga er maar voorbij’), zorg dat je feedback serieus, eerlijk en relevant is (‘Als jij niet meeverdedigt, staan de achterste spelers te veel onder druk’), probeer eens vragend feedback te geven (‘Wat denk jij dat we het beste kunnen doen?’), geef feedback die verwijst naar factoren waaraan kinderen iets kunnen veranderen (‘Als je de bal eerder speelt, krijgt hij meer ruimte’), richt je feedback op het leren, het proces en complimenteer de inspanning (‘Jullie hebben, zoals afgesproken, de gaten voor elkaar dichtgelopen’) en geef doelgerichte en opbouwende feedback (‘Goed dat je er staat, maar kom achter je man uit bij een voorzet’).
 
Uitdagen en bemoedigen
Een ander interessant thema dat de auteur in het boek bespreekt, is uitdagen en bemoedigen. Daag kinderen uit om iets te ondernemen, want uitdagen betekent ‘grenzen verleggen’. Naast uitdagen is het belangrijk om spelers te bemoedigen om de uitdaging te bereiken. Bij bemoedigen bevestig je dat het goed gaat en dat het beter kan. Je richt je dus eerst op wat goed gaat en daarna op wat beter kan. Dit is een belangrijk onderdeel om spelers in de leerstand te zetten en om een groeimindset bij spelers te stimuleren. Ze hebben het gevoel dat er ruimte is om zichzelf te verbeteren, maar krijgen ook het gevoel dat ze op de goede weg zijn. Ieder kind vindt het prettig om te merken dat er progressie gemaakt wordt. Dat is niet alleen fijn voor de speler, maar ook voor de coach. Zo boek je met elkaar een succeservaring.
 
Hoe ga je om met ouders?
Kinderen die onder druk staan van hun ouders of hun trainer, kunnen op de korte termijn een goede prestatie leveren, maar op de lange termijn zal onder druk spelen niet veel progressie (en plezier) opleveren. Je trapt spelers ‘even’ vooruit, maar trapt al snel op de rem. Op de korte termijn ontstaat er een uitdaging (bijvoorbeeld het winnen van een wedstrijd), maar dit kan omslaan in het resultaat als doel stellen. Terwijl je als trainer gericht moet zijn op de ontwikkeling van de spelers (het leerproces). Het bemoedigen om technische en tactische vaardigheden te ontwikkelen ontbreekt dan vaak. In het een-na-laatste hoofdstuk worden cijfers gepresenteerd van een onderzoek dat is uitgevoerd door Tv-Sportplezier. De resultaten hiervan zijn schrikbarend. Op de (onderzoeks)vraag ‘Hoe moedig je een kind aan?’ stond met stipt op één het antwoord ‘Positief’. Maar liefst 92 procent van de ouders zegt altijd positief aan te moedigen. Is dat ook zo in de praktijk? Nee, want 45 procent van de ouders vindt het gedrag van andere ouders té fanatiek en ergert zich aan dat gedrag. Daarnaast schaamt 64,5 procent van de ondervraagden zich voor het gedrag van die andere ouders. Slechts 12,6 procent van de ondervraagden schaamt zich voor hun eigen gedrag. Een verschil in denken.
 
Dat wordt vooral duidelijk doordat 40 procent van de ondervraagden aangeeft dat ze andere ouders op hun gedrag zouden willen attenderen. Dit zijn statistieken die een trainer ook aan het denken kunnen zetten over zijn eigen functioneren. Denk eens na over je eigen handelen: hoe is jouw gedrag richting je spelers?, zet je ze in de leerstand?, motiveer je spelers en bemoedig je ze ook?, neem je de juiste rollen als coach aan? en mogen spelers fouten maken om daarvan te leren? Besef je dat kinderen voorbeeldgedrag van volwassenen overnemen. Wanneer trainers en ouders langs de lijn continu tekeer gaan tegen de scheidsrechter en/of driftig staan te coachen, dan is de kans groter dat een speler in het veld een rode kaart krijgt voor een stevige tackle, dan wanneer trainers en ouders rust uitstralen en positief coachen.
 
Een pedagogisch oplaadpunt
Als trainer wil je veel bereiken: werken met een leuke spelersgroep om samen doelen te bereiken. Spelers beter maken en samen plezier beleven aan het spelletje. Besef je dat de spelers in eerste instantie naar de club komen om lekker te voetballen. Het is hun hobby, plezier is hun voornaamste drijfveer. De auteur noemt trainers pedagogische oplaadpunten: een ‘punt’ waar je tot rust komt om weer een uitdaging aan te kunnen, of waar je juist uitgedaagd wordt om weer tot rust te komen. Dat kan emotioneel, cognitief of fysiek zijn. Persoonlijk vind ik de omschrijving van de trainer als pedagogisch oplaadpunt mooi: ‘een persoon die je oordeelloos aanvaardt, waardoor het vertrouwen dat je krijgt als ‘zelfvertrouwen’ kan worden ervaren. Vertrouwen in jezelf, door de ander’. Alle kinderen hebben pedagogische oplaadpunten nodig. Dat kun je niet zijn voor ieder kind. Je kunt je daarentegen wel inspannen om het te zijn voor de kinderen waar je mee omgaat, door ze allemaal te laten ervaren dat ze erbij horen. Dat begint door naar je eigen gedrag te kijken.
 
Pedagogiek: zo belangrijk
Nederland wordt wereldwijd gezien als een opleidingsland. Niet alleen voor spelers, maar ook voor trainers. De KNVB kent goede opleidingen voor trainers/coaches waarbij veel aandacht is voor het leren opzetten van een speelwijze en het trainbaar maken van die voetbalvisie. In mijn ogen wordt de pedagogische rol van de coach te weinig belicht in deze opleidingen. Daar kun je als trainer zélf wat aan doen door in vakliteratuur te lezen over pedagogiek. Ik, de coach is een goed boek waarin op een duidelijke manier uiteen wordt gezet hoe je als trainer pedagogisch het verschil kunt maken, zodat je je spelers écht leert zien en hen bemoedigt om alles uit zichzelf te halen vanuit een groeimindset. Mooie, uitdagende pedagogische opdracht.
 
Heeft dit vakboek je interesse gewekt? Klik dan hier om het vakboek Ik, de coach te bestellen.
 
Beoordeling: *****
 
Over de auteur van dit artikel



Twan Epe (27) is in het bezit van onder andere UEFA C Youth/TC III Jeugd en voor het derde jaar op rij werkzaam als trainer bij SDC Putten. Dit seizoen staat hij als hoofdtrainer voor de groep bij JO15-1. Voorheen werkte hij vier seizoenen als hoofdtrainer bij Hierden.
Wilt u het hele artikel lezen?

Log dan in met je account van TrainersMagazine of abonneer je op Het Voetbal KennisPlatform. Je hebt al toegang tot 1000+ artikelen voor minder dan drie tientjes per jaar.

Abonneren voor €29
Het Voetbal KennisPlatform zit inbegrepen in het totaalabonnement van TrainersMagazine
Boekenoverzicht